zondag 9 maart 2014

Weer........ door Hennie


De uitspraak ‘maart roert z’n staart’ is meestal de negatieve dekmantel voor de wispelturige wisseling van temperaturen en weersomstandigheden, maar deze maartse zon-dag brengt ons – en vele anderen – bijzonder veel plezier en positiviteit en tovert op bijna ieders gezicht een glimlach. Een stralende dag. 
Stilte en rust.
Onze wandeling begint bij het station van Harderwijk. Een stad die dorps aandoet met z’n kneuterige straatjes en doorkijkjes. We h
ebben ons voorgenomen om deze dag in alle rust te wandelen, want we hebben het allebei de laatste tijd zo druk gehad dat we daar in alle haast geen tijd voor hadden. 
Het duurt niet lang voor we bij het eerste luisterpunt komen aan de Friese Gracht. Twee ooggetuigen vertellen het verhaal van de arrestatie van de onderduikers Selma, Betty en Frits Philips. Het is aangrijpend als je één van hen – een verzetsvrouw – hoort zeggen: “ We zagen ze lopen en hebben het niet kunnen voorkomen. Of misschien hebben we nog te weinig gedaan? ‘k Weet het niet, maar we konden niks doen want de represailles zouden zo zwaar geweest zijn. Nee…..”. Daarna valt de spreekster stil. Wij ook. Er is weinig fantasie voor nodig om 70 jaar later op die plek te bedenken hoe dat er uit moet hebben gezien. Triest. Intriest.

Later legt Jo Anne een steentje uit Auschwitz op de rand van de gedenkplaat aan de voorgevel van de synagoge. Het is niet het eerste steentje…
Alle namen van de verdwenen Joodse Harderwijkers staan op de marmeren plaat.

Ezechiel de Lange (in de volksmond: Zeeg de Jood) was één van hen. Het buurjongetje van toen vertel
t het verhaal van zijn buurman die een actief en betrokken Harderwijker was. Prominent en geliefd. Totdat de borden “Voor Joden Verboden” verschijnen. Geen geborgenheid meer, maar eenzaamheid.
Zijn naam, de naam van zijn vrouw, het gezin Philips en nog meer namen staan in zilverkleurige letters op een, voor het oog, vernielde steen. Het staat symbool voor het gat dat geslagen werd in de Harderwijkse gemeente.

Wanneer we door de Hoogstraat wandelen horen we het verhaal van Peter Kok. Hij was in 1942 drie jaar toen hij elke dag vanuit de winkel van zijn ouders overstak naar de stoffenwinkel van de familie Härtz voor een snoepje. De kleine Peter schopte met z’n klompje tegen de deur als aankondiging dat hij voor een ‘pippermoentje’ kwam.
Hij was de kleine vriend van de 18-jarige Aron.
Er kwam in datzelfde jaar een oproep voor Peters’ buurjongen om zich te melden om in werkkamp Staphorst te werken. 
Aron meldde zich vrijwillig om te voorkomen dat de hele familie werd opgepakt. Een paar maanden later schopte Peter op een dag tegen de deur, maar de buren deden niet meer open. Vader en moeder Härtz waren met hun dochters ondergedoken. “Zij hebben de oorlog overleefd, maar Aron was er niet meer”, vertelt Peter met gebroken stem. 




Rust…
De drie verhalen nemen we mee onderweg naar Nunspeet. Het geluid van het spoor dat we of aan de linker- of rechterhand volgen, confronteert ons met de haast van de langs denderende treinen. Toch brengt het ons rust en zeggen we niet zoveel tegen elkaar.
Wanneer we over het Hulshorsterzand wandelen, zeg maar gerust: ploegen, kijken we om ons heen en zien dat we twee eenzame wandelaars zijn op die zandvlakte.

Bij de bosrand treffen we een lief tafereel. In de zon speelt een vader er met z’n drie kleine kindjes in het gouden zand en de moeder zit heerlijk ontspannen een boek te lezen. “Wat kun je je van iets kleins gelukkig voelen, hè?”zeg ik in het voorbijgaan tegen haar. “Heerlijk hè en zo lekker rustig!”, zegt ze. Ik knik en wandel de schaduw in. Nog even en dan komt Nunspeet in zicht.

We wandelen samen, st
aan in gedachten stil en vinden rust.
Niet dwalend, niet eenzaam en vooral niet alleen. We voelen ons gedragen!





Geen opmerkingen:

Een reactie posten